Toen de grote taalmodellen een paar jaar geleden aan hun zegetocht begonnen, leken ze bijna een terugkeer naar de oude deugden van technologie: een hulpmiddel dat doet wat het wordt opgedragen. Een hulpmiddel dat de gebruiker dient, niet andersom. De eerste versies - van GPT-3 tot GPT-4 - hadden zwakke punten, dat wel, maar ze waren verbazingwekkend nuttig. Ze legden uit, analyseerden, formuleerden en losten opgaven op. En ze deden dit grotendeels zonder pedagogische ballast.
Je sprak met deze modellen alsof je met een erudiete medewerker sprak, die soms zijn woorden verkeerd gebruikte, maar in wezen gewoon werkte. Iedereen die in die tijd creatieve teksten schreef, programmacode genereerde of langere analyses maakte, ervoer hoe soepel het werkte. Er was een gevoel van vrijheid, van een open creatieve ruimte, van technologie die mensen ondersteunde in plaats van corrigeerde.